Bijbelstudie Zeewolde Christus de Zoon van God
Schriftlezing: Lukas 1:30-35; Johannes 1:1-2,14-18; 10:31-36; Handelingen 9:19-20
We hebben in de afgelopen avonden verschillende aspecten belicht van de heerlijkheid van de Heer Jezus Christus. Als wij zijn heerlijkheid aanschouwen, worden wij naar hetzelfde beeld veranderd. We lezen dit in 2Ko3:18.
Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de Heer, de Geest.
Vanavond gaan we het diepste en meest heilige aspect van zijn heerlijkheid overdenken: Christus de Zoon van God. In het evangelie van Lukas lezen we dat de engel tegen Maria zegt:
En de engel antwoordde en zei tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd. Lk1:35
Hier zien we de eerste betekenis van ‘Gods Zoon’. Het is de mens Jezus die geboren werd, niet uit de wil van een man, maar door de Heilige Geest, en zodoende, omdat God zijn Vader is wordt Hij Gods Zoon genoemd. Hij is dus de Zoon van God als de volmaakte mens, zoals er geschreven staat:
En wij verkondigen u de belofte, tot de vaderen gekomen, dat God deze heeft vervuld aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, zoals ook in de tweede Psalm geschreven staat: ’U bent mijn Zoon, heden heb ik U verwekt’. Hd13:32-33
De tweede betekenis van ‘Gods Zoon’ gaat wat dieper. Het is de aanduiding van de Heer Jezus als de eeuwige Zoon, die bij de Vader was. Laten we eens kijken naar Jh1:1-2.
- In het begin was het Woord. Hij was er als de eeuwige Zoon. Hij heeft geen begin.
- En het Woord was bij God. De Vader en de Zoon waren samen van eeuwigheid af.
- En het Woord was God. De Zoon is, hoewel onderscheiden van de Vader, God.
Dit Woord is vlees geworden (Jh1:14), Christus is gekomen in het vlees (1Jh4:3). We zien in verschillende passages dat de Heer Jezus God is.
In Hb1:8 wordt van de Zoon gezegd: Uw troon, o God, is tot in alle eeuwigheid (…) daarom heeft God, uw God, u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen. Een citaat uit Ps45:7-8. Johannes zegt over Hem: Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven (1Jh5:20).
Paulus schrijft: …in de verwachting van de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus… Tt2:13. Hij schrijft over de Heer dat Hij is geopenbaard in het vlees (als God) in 1Tm3:16. De uitdrukking ‘Zoon van God’ slaat dus op twee kenmerken van de Heer: zijn menswording als geboren uit de Heilige Geest en zijn eeuwige Godheid. Als mens is Hij verwekt, als God was Hij vanaf het begin. Dan zijn er nog de eigen uitspraken van de Heer Jezus:
*Maar Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Daarom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat brak, maar ook God zijn eigen Vader noemde, zodat Hij Zich aan God gelijk maakte. Jh5:17-18
*Ik zeg u: vóór Abraham werd, ben Ik. Jh8:58
*Ik en de Vader zijn één. Jh10:30
*U lastert, omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? Jh10:36
Het feit dat Hij, de eeuwige Zoon, van de Vader is uitgegaan (Jh16:28), had een tweeledig doel:
- Hij onder ons kwam wonen (Jh1:14). God de Vader wil bij mensen zijn. Hij zal uiteindelijk dit doel bereiken in de eeuwige toestand. Zie onder.
- Hij de Vader kwam openbaren. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard. Jh1:18. Zijn heerlijkheid is aanschouwd (Jh1:14). Iedere gelovige mag zich vandaag verheugen in de Vader. En onze gemeenschap nu is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen is. 1Jh1:3-4
Straks zal de tabernakel van God bij de mensen zijn (Op21:3), God zal via de gemeente bij de mensen (alle gelovigen buiten de gemeente) wonen en de Vader zal gekend worden in de gemeente, het huis waar God woont. De gemeente is het gezelschap dat in het huis van de Vader zal zijn (Jh14:2-3) en de morele heerlijkheid van Christus zal bezitten (Jh17:22; 2Ts2:14). Deze genade die er in de Vader is, genade op genade (Jh1:16) was de inhoud van de prediking van Paulus. Daarom verkondigde Hij Hem als de Zoon van God.
En terstond predikte hij in de synagogen Jezus, dat Deze de Zoon van God is. Hd9:20.
Dat Deze een bijzondere profeet was, dat wist hij wel, maar dat Deze ook God Zelf is, dat was aan Hem geopenbaard door de Vader. Hij predikte aan de Joden dat Jezus de Christus is (Hd9:22), maar dat de Christus, Jezus, ook God de eeuwige Zoon is. Deze heeft, om het grote doel te bereiken dat hierboven is beschreven, Zichzelf, hoewel Hij de gestalte van God had, ontledigd en is gehoorzaam geworden tot de dood van het kruis.
Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij; en wat ik nu leef in het vlees, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Gl2:20
Wij leven door het geloof in de Zoon van God, we klampen ons aan Hem vast en aanschouwen zijn heerlijkheid. In Hem kennen wij de Vader die ons heeft voorbestemd tot het zoonschap (Ef1:5) voor Zichzelf, naar het welbehagen van zijn wil. De unieke, eeuwige Zoon is van de Vader uitgegaan opdat er zonen zouden zijn die de raadsbesluiten en het hart van de Vader zouden kennen en daarin zouden delen. De Vader zal de Zoon tot het centrum van alle dingen maken, als hoofd boven alles in de hemelen en op de aarde. De gemeente zal er zijn lichaam zijn, zijn volheid. Er zullen vele zonen in de heerlijkheid zijn omdat die Ene deze had verlaten uit liefde voor ons. Want het paste Hem, om Wie alle dingen zijn en door Wie alle dingen zijn, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te leiden, de overste leidsman van hun behoudenis door lijden volmaakte. Hb2:10