Bijbelstudie Zeewolde Christus de Messias
Schriftlezing: Mattheüs 1:1-2; 3:1-2; 4:17; 5:1-2; 13:1-2; 16:13-16
De zegen van God vloeit altijd alleen maar tot ons via de kennis van de Heer Jezus. Zijn titel: ‘Messias’ of ‘Christus’ wil zeggen: de door God via profetieën beloofde Koning voor zijn aardse volk Israël. In het evangelie naar Mattheüs zien we in het bijzonder hoe de Heer wordt voorgesteld als de Messias. In het 1e hoofdstuk zien we zijn recht op deze titel vanwege afstamming. Hij is ‘de zoon van David’ (1:1), dus de ‘rechthebbende’ op diens troon en de ‘zoon van Abraham’, dus rechthebbende op de beloften die God aan hem heeft gedaan. De Heer Jezus kwam tot het volk Israël in dit evangelie naar Mattheüs, vandaar de roep: ‘Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’ (3:2; 4:17; 10:7). In de persoon van Christus was dit koninkrijk tot hen gekomen, alleen hebben ze Hem niet gewild.
Toen Hem nu gevraagd werd door de farizeeën: Wanneer komt het koninkrijk van God? antwoordde Hij hun en zei: Het koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze; en men zal ook niet zeggen: Zie, hier, of: daar. Want zie, het koninkrijk van God is midden onder u. Lk17:20-21
Het ‘koninkrijk der hemelen’ (ruim 30 maal in Mattheüs) is de regering van God over de aarde, met hemelse normen straks in het vrederijk, terwijl ‘koninkrijk van God’ meer op een innerlijke regering nu, in de harten van gelovigen duidt. Bij de Messias, de Koning, hoort een koninkrijk zoals dit is aangekondigd in Dn2:44:
In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die andere koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden.
Dit zichtbare koninkrijk der hemelen zal komen op aarde, maar nu is hemelse Koning afwezig en worden zijn volgelingen, ‘discipelen’, gekenmerkt door de ‘wetten’ van dit koninkrijk, naar de normen van de hemel, welke we vinden in de ‘Bergrede’ uit Mt5-7. De Heer noemt daar de innerlijke kenmerken van de ware ‘onderdanen’ van zijn koninkrijk. ‘Arm van geest’, ‘zij die treuren’, ‘de zachtmoedigen’, ‘zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid’, etc. Voor hén is (niet de hemel, maar) het koninkrijk der hemelen. Omdat Israël het koninkrijk verwachtte in macht en majesteit, terwijl zij niets hadden begrepen van het daaraan voorafgaande lijden en in de dood gaan van de Koning, was dit onderwijs een schok en drong het maar moeizaam door. Dit ondanks de duidelijke voorzeggingen van dit lijden alleen al in de Psalmen (zie 22, 69 en 102, zie ook Zc13:6-7). We lezen daarom ook verschillende malen dat de Heer het verbood te zeggen dat Hij de Christus was. Het volk wilde wel een Koning naar hun eigen gedachten, maar niet één die eerst moest lijden vanwege hun eigen zonden.
In Mt8-9 vinden we dat de Messias niet alleen het woord van het koninkrijk bracht (veertien maal: ‘Maar Ik zeg u’), maar ook de kracht ervan demonstreerde. De Heer Jezus is de enige die de macht over de duivel had en dus ook als enige het koninkrijk kon brengen. Zo heeft de Messias bewezen de door God beloofde Christus te zijn. Nadat de Heer de twaalf heeft uitgezonden in woord en in kracht (Mt10:1-14), blijkt in Mt11:16-19 dat Israël hun Messias niet wilde ontvangen, maar dat individuele Israëlieten (de elf discipelen) dit wel deden.
In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik prijs U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. Mt11:25
In Mt12:24 beschuldigen de farizeeën hun Messias ervan door de duivel bezeten te zijn. Christus noemt dit de ‘lastering van de Geest’(Mt12:31), hetgeen later bij de steniging van Stefanus nog duidelijker zou worden (Hd7). Men wilde niet dat Hij Koning over hen zou worden (Lk19:14). Ze hadden het getuigenis van God verworpen, dat van de Zoon en van de Geest. Nu verwerpt Christus hen in Mt12.
hoeveel zwaarder straf, meent u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en het bloed van het verbond waardoor hij geheiligd was, onheilig geacht en de Geest van de genade gesmaad heeft? Hb10:29
Als gevolg van de verwerping van de Messias, opent de Vader een nieuwe weg voor de heidenen en dat is ‘het woord van de Heer’, het zaad dat wordt gezaaid in de akker, en dat is de wereld (Mt13:4,24). De Zoon des mensen zaait het goede zaad in de wereld, niet meer enkel in Israël (vs37). Dit zaad is ‘het woord van het koninkrijk’ (vs19), wat later, in het boek Handelingen bekering tot God en het geloof in Jezus wordt genoemd (20:21). Maar zoals nu de Koning is verborgen, naar een ‘ver land’ is afgereisd (Lk19:12), zo hebben zijn volgelingen de verborgenheden van de huidige vorm van het koninkrijk der hemelen van Hem geleerd gekregen (Mt13:11). Dit is wat anders dan de verborgenheid van Christus (Ko4:2), wat met de gemeente te maken heeft. Het koninkrijk der hemelen is nu de sfeer op aarde waar mensen in hun verantwoordelijkheid vorm geven aan de opdrachten van de afwezige Koning. In die zin is het koninkrijk nu:
- Een terrein met veel belijders, maar niet allen dragen vrucht (Mt13:23).
- Een terrein waar de duivel zijn eigen mensen in heeft (Mt13:24-30)
- Een terrein dat klein begint, maar een grote macht op aarde wordt waarin onreine elementen zich nestelen (Mt13:31-32).
- Een terrein dat geheel doorzuurd zal zijn met goddeloosheid en afval (Mt13:33).
In dit alles zijn er de ware discipelen van de Heer, die vrucht dragen. Zij tonen wat het karakter is van de Koning, de Christus, de ‘gezalfde’ van God:
Want het koninkrijk van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in de Heilige Geest. Want wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensen beproefd. Rm14:17-18
Zij dienen Hem niet alleen bij diens afwezigheid, maar groeien dagelijks in de innerlijke mens omdat Christus steeds meer woning maakt in hun harten (Ef3:16-17). Ze wortelen in Hem, de Mens in wie God al zijn raadsbesluiten zal vervullen (2Ko1:20) zodat het koninkrijk in hun leven bestaat, niet in woorden, maar in ware kracht (1Ko4:20). Dat is: Hem dienen en worden als Hij.